Artikel 7 edit

1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat:

a. jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, of

b. jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden

2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:

a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;

b. het kind na het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt anders dan hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

c. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichtingen is vrijgesteld;

d. het kind werkloos is.

3. Een kind als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt voor het vaststellen van het aantal kinderen voor wie recht op kinderbijslag bestaat voor twee kinderen geteld, indien het door de verzekerde grotendeels wordt onderhouden en

a. jonger is dan 16 jaar en 1°. door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of 2°. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of

b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.

4. Voor het vaststellen van de mate waarin een kind door de verzekerde wordt onderhouden worden:

a. het inkomen van het kind geacht te zijn aangewend voor het onderhoud van het kind, en

b. bijdragen in het onderhoud van het kind geleverd door degene met wie de verzekerde een huishouden vormt en degene met wie de verzekerde geen huishouden vormt, maar die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten behoeve van dat kind, aangemerkt als door de verzekerde in het onderhoud van dat kind geleverde bijdragen.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate of grotendeels door de verzekerde wordt onderhouden. 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht de studie of beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:

a. de studie of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie, dan wel

b. de studie of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van het laatste door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.

7. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt als werkloos aangemerkt indien het:

a. een startkwalificatie heeft behaald; en

b. als werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

8. Een in het buitenland woonachtig kind dat een startkwalificatie heeft behaald dan wel een vorm van onderwijs heeft afgerond die vergelijkbaar is met het behalen van een startkwalificatie wordt als werkloos aangemerkt indien het als werkzoekende is geregistreerd bij een met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergelijkbare instelling dan wel bij het ontbreken van een dergelijke instelling aannemelijk kan maken dat het werkloos is en beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.

9. Een kind als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt voor het recht op kinderbijslag meegerekend zolang het werkloos is.

10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot nadere invulling van het tweede lid, vierde lid, onderdeel a, zevende lid en achtste lid.

==Artikel 7a

==

1. De verzekerde heeft geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze wet voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.

2. Ook bestaat geen recht op kinderbijslag zolang op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door degene die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 heeft aangevraagd, geen uitspraak is gedaan.

==Artikel 7b

==

1. Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde die op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Evenmin heeft de verzekerde recht op kinderbijslag ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde dan wel dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de verzekerde indien hij dan wel het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft. 2.Het recht op kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, eindigt, indien hij:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat recht bestaat op kinderbijslag voor:

  • a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
  • b. de verzekerde, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
  • c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.

5. Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:

a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en

b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.

==Artikel 7c

==

2.Het recht op kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, eindigt, indien hij:

a. niet langer een uitkering, pensioen of toelage ontvangt als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dat artikellid op 31 december 1999 luidde;

b. buiten Nederland arbeid verricht;

c. een uitkering ontvangt krachtens een buitenlandse wettelijke regeling; of

d. op grond van deze wet geen recht op kinderbijslag meer bestaat.