amrats FMeW

MWI ADek histo spec. Z.S.O. Nier + Urinewegen


1. Uit welke delen bestaat het urinaire systeem? Het urinaire systeem bestaat uit - 2 nieren - 2 ureters - 1 urineblaas - 1 urethra

2. Beschrijf de bouw van de nieren (macroscopisch bij doorsnijden). Medula In de hilum verwijdt de ureter zich in de renale pelvis, en verdeel zich verder in 2-3 calyces major die zicht verder vertakt in calyces minor. Op de calyces minor komen er pyramide vormige structuren genaamd renale pyramide. Hieruit bestaat de medula van de nier. De basis van de pyramide is gericht naar de cortex. De apicale zijde; renale papilla is gericht naar de hilum. Dit gebied wordt area cribrosa genoemd. Het gebied tussen de renale pelvis en calyces bevat vetweefsel. Tussen de renale pyramiden komen er corticale weefsel voor genaamd renale kolommen

Cortex 3typen structuren: - Renale corpuscles; nierlichaampjes - Corticale labyrinth; nier tubuli - Medullary rays( mergstraal); voortzetting van structuren uit de renale piramide

3. Uit welke onderdelen bestaat het nefron. een nefron bestaat uit: - nierlichaampje (lichaampje van Malpighi¬) - proximale tubulus - lis van Helne - distale tubulus - connecting tubulus ( verbindt de nefron met de verzamelbuis)

Het nefron gaat over in afvoergangen systeem bestaande uit verzamelbuizen (ductus colligentes) van de cortex en medula. In de medula gaat de buizen over in ductus papillares die uitmonden in de renale papil en leveren de urine aan de calyx minor

4. Wat zijn corticale – en juxta medullaire nefronen - Corticale nefronen; korte nefronen - Juxtamedullaire nefronen; nefronen waarvan het nierlichaampje in de cortex zit en de tubuli in het medulla


5. Beschrijf de histologische bouw van de proximale tubulus

- Bestaat uit eenlagig kubisch epitheel; acidofiel vanwege de grote hoeveelheid mitochondrien - Op de apicale celmembraan staat een hoge borstelzoom - In het apicale deel cytoplasma: pinocytose vesikels, microtubuli en grote lysosomen, die tesamen betrokken zijn bij de resorptie - Het basolaterale deel toont zijdelingse cytoplasma in- en uitstulpingen - Ook talrijke instulpingen van de basale membraan


6. Beschrijf de histologische bouw van de lis van Henle De lis van henle is een U-vormige buis dat bestaat uit een dunne, afdalende deel dat met een U-bocht na enige afstand overgaat in een dik, recht opstijgende deel dat aansluit op de distale tubulus. De lengte van de dunne en dikke delen van de lis van henle en hun onderlinge verhouding zijn gerelateerd aan de afstand van de glomerulus tot het merg. In corticale nefronen is de lis van henle kort of afwezig; in djuxtaglomerullaire nefronen lang. Gaan diep in de medulla en maken een haarspeld bocht

7. Beschrijf de histologische bouw van de distale tubulus Recht opstijgend deel: pars recta; kubisch epitheel, geen borstelzoom. Op de plaats waar de distale tubulus aan het vas afferens van de vatpool raakt, vormt het epitheel typische cilindrische cellen met dicht opeen gelegen donkere kernen: macula densa. Na de macula densa begint distale convoluut

8. Benoem alle onderdelen uit figuur 2

9. Beschrijf het juxtaglomerulaire apparaat. Bestaat uit : 1. Macula densa van de distale tubulus: deze cellen reguleren de glomerulaire bloedstroom en houden de glomurulaire filtratie rate constant 2. Juxtaglomerullaire cellen( cellen van Ruyter): a. Zijn gemodificeerde gladde spiercellen in de media van de afferente glomerullaire arteriole b. De cellen hebben renine, renine zet angiotensinogeen in angiotensine1 om (milde vasoconstrictor) c. Angiotensin-converting enzyme (ACE) zet angiotensin1 om in angiotensin2 d. Angitensin 2 stimuleert vrijkomen van aldosteron dat effect heeft op de distale tubuli: toename van resorptie van Na en Cl ionen 3. Extraglomerulaire mesangiumcellen (lacis cellen, cellen van Goormaghtig) - Gelegen in de nis tussen het vas afferens en het vas efferens - Contractiele, ondersteunende en defensieve functie

10. Beschrijf de histologische bouw van de verzamelbuizen Het laatste gedeelte van elke nefron, de collecting tubule, brengt het filtraat naar de verzamelbuizen. Bekleed eenlagig kubisch epitheel. diameter die naar de top van de papil toeneemt. Bestaat uit: a. Hoofdcellen (principal cells): • helder, weinig celorganellen • hebben mitochondrien voor ionen transport • hebben veel aquaporinen, betrokken bij transport van water b. intercalaire cellen (intercalated cells): spelen een rol bij zuur-base evenwicht. Dieper in de medula worden de epitheelcellen meer cillindrisch en gaan in de area cribrosa over in overgangsepitheel, dat continu is met het overgangs epitheel van de ureter


11. Welke zijn de overige urine wegen - Ureter - Urineblaas - Urethra

12. Beschrijf de bouw van de ureter Bestaat uit: - Mucosa: overgangsepitheel, ook wel urothelium genoemd, met de kenmerkende paraplu cellen. Lamina propria: fibro-elastische bindweefsel - Muscularis: 2 lagen • Binnenste longitudinaal • Buitenste circulair - Advententia: fibro-elastisch bindweefsel

13. Beschtijf de bouw van de urineblaas - Mucosa: in plooien. Overgangs epitheel: koepelvormige (paraplu)cellen worden plaat bij uitrekken van de blaas - Lamina propria: 2 lagen • Oppervlakkige dichte bindweefsellaag • Diepe lossere bindweefsellaag - Muscularis: 3 slecht omlijnde spierlagen • Een inwendige, longitudinaal verlopende laag, de vezels van deze laag vormen de (onwillekeurige) sphincter urethrae internus • Een middelste laag die eindigt bij de blaashals • Een buitenste longitudinale laag, die zich voortzet voorbij de prostaat bij de man en tot aan de uitmonding van de urethrea bij de vrouw - Advententia: dicht collageen bindweefsel




14. Beschrijf de bouw van de urethra.

Mannelijke urethra 3 gebieden: 1. Pars prostatica: loopt in de prostaat; overgangsepitheel 2. Pars membranacea: gaat door het diafragma urogenitale. Meerlagig cilindrisch en meerrijig epitheel 3. Pars spongiosa: waar de urethra wordt omgeven door het corpus spongiosum van de penis; in het laatste deel van de urethra: meerlagig of meerrijig cilindrisch epitheel, waaromheen de sphincter externus urethrae bestaande uit skelet spierweefsel Lamina propria: fibro-elasitsch bindweefsel met klieren van littre

Vrouwlijke urethra 1. Mucosa: nabij de blaas: overgangsepitheel, verderop meerijig, soms meerlagig en aan het eind meerlagig plaveisel epitheel 2. Lamina propria: dicht bindweefsel 3. Submucosa: bindweefsel met dicht net van venen 4. Muscularis: 2 lagen: • Binnenste longitudinaal • Buitenste circulair In het middelste deel van de vrouwlijke urethra is er een sphincter van skelet spierweefsel


15. Beschrijf de filterfunctie van het kapsel van Bowman. Kapsel van bouwman is bekervormige membraan met poreuze wand, en omsluiit de filtratieruimte. Onder arteriel druk vind er in het geheel nierlichaampje filtratie van bloed plaats. Het filtraat, de primaire urine wordt opgevangen in de filtratieruimte die het doorgeeft aan het de niertubuls, waar het filtraat bewerkt en geconcentreerd word






voetbal